Mijn eetstoornis, mijn beste vriend
Thema: vriendschap en een eetstoornis
Ik stelde me voor hoe ze achterop mijn fiets zat. Ik had een date, maar vond het te spannend. Mijn eetstoornis was bij me, mijn veilige haven.
De psychiater had ooit gezegd dat ik er een persoon van had gemaakt. Misschien had ze gelijk. Want met mijn eetstoornis voelde ik me tenminste niet alleen. Zij was er altijd voor mij. Tenminste, dat dacht ik.
Beste Truus
Mijn eetstoornis kreeg de naam ‘Truus.’
Een gemeen iets dat constant rondjes rende in mijn hoofd. Ze liet me maar niet met rust, maar in het begin vond ik dat helemaal niet erg.
De afgelopen tijd heb ik blogs geschreven over vriendschap en een eetstoornis. Eerlijk gezegd voelde mijn eetstoornis soms ook als een vriendin. Door haar voelde ik me minder eenzaam. Als ik iets moeilijk vond, kon ik naar haar terugkruipen. Het opstellen van een volgend doel, het eten verstoppen. Het voelde niet alleen, het voelde alsof ik het samen deed. Alsof ze er was.
Niet alleen bij het eten was ze aanwezig. Ook als ik iets spannend vond, stelde ik me voor dat ze bij me was. In mijn hoofd had ik een beeld van hoe ze eruitzag: de perfecte versie van mezelf.
Truus, je liegt, bedriegt en verraad
Dat mijn eetstoornis een soort veilige haven was geworden, was wel duidelijk. Het was te moeilijk om van haar los te komen, ik dacht dat ze het beste met me voor had.
Het trekken van anderen aan mijn houvast voelde alsof ze zeiden dat ik alleen moest zijn. Alsof ik iets moest loslaten wat me juist op de been hield.
Totdat ik tijdens therapie een sessie had waarin ik voor het eerst geconfronteerd werd met waarmee ik bezig was. Ik moest twee voorwerpen kiezen: één die symbool stond voor herstel en één voor de eetstoornis.
Voor de eetstoornis koos ik een aansteker, voor herstel een kwast. De aansteker mocht aan de ene kant van de kamer liggen, de kwast aan de andere. Ik ging ertussenin staan en mocht steeds een stapje dichter naar de aansteker zetten, met het gewicht dat daarbij hoorde.
Zelfs toen ik heel ver op de streep was, was ik nog niet bij het eindpunt. Mijn therapeut stopte me, zei me drie stappen terug te doen. ‘Daar zou je er al niet meer zijn,’ zei ze. ‘Dat wat de eetstoornis je vertelt, is niet haalbaar. Ze zal nooit tevreden zijn.’
Pas toen zag ik het. De eetstoornis had me constant voorgelogen. Nog een beetje minder, dat kan geen kwaad, zei ze.
Maar dat kon het wel. Ik wilde niet dood, waarom sloeg ik dan wel dat pad in?
’Ik wilde niet dood, waarom sloeg ik dan wel dat pad in?’
Eerlijk: dat besef viel me zwaar. Ik voelde me verraden, door mezelf. De eetstoornis voelde ineens ver weg, terwijl ze harder schreeuwde dan ooit. Het voelde naakt om de realiteit te zien. Ik vond het eng, wilde weg van de eetstoornis, maar kon haar niet meteen loslaten. Sommige dingen voelde nog te veilig, al wist ik nu dat het schijnveiligheid was. De eetstoornis had helemaal niet het beste met me voor.
Lieve Truus, mijn afscheid
Het loslaten van mijn eetstoornis, ging niet van de een op andere dag. Ook niet na de confrontatie met de realiteit. Ze zat zo vervlochten in mijn identiteit dat ik haar maar moeilijk los van mezelf kon zien.
Toch ontdekt ik langzaam, dat er wél een leven bestond zonder haar. Stapje voor stapje kreeg ik weer verbinding met de echte wereld. In de echte wereld kon ik Truus helemaal niet gebruiken. Ze legde juist mijn werkelijke connecties overhoop, en dat wilde ik niet meer. Het leven werd leuker, ook zonder haar. Vooral zonder haar.
In mijn afscheidsbrief aan de eetstoornis schreef ik hoe het gevoeld had. Hoe ze me eerst mooie woorden had beloofd, als een vriendin had aangevoeld, maar dat dat uiteindelijk alleen maar schijn bleek te zijn:
‘Je raapte me op als ik viel en pakte me vast als ik losliet. Je zei dat je mij gelukkig ging maken. Ik geloofde je. Maar langzaam begon jouw gefluister te veranderen in geschreeuw. Jouw liefheid werd wreed en ik raakte steeds meer verwrongen met je. Je dwong me tot het uiterste te gaan, om diep te gaan en het heel donker te maken. Ik verliet me.’
‘Je zat achter op mijn fiets en stelde me gerust als ik iets spannend vond. Je speelde met mijn reflectie en zette nog net die ene voet op de weegschaal, want mijn gewicht woog altijd te zwaar. Je was erbij als ik met vriendinnen was, je was erbij als ik met familie was en met mijn nichtjes tekende.
Jij vergeleek me met mijn zusje, jij schreef de woorden in mijn dagboek, jij stond om drie uur ’s nachts in mijn oor te schreeuwen dat het tijd was om oefeningen te doen en jij bepaalde wat ik wel en niet mocht dragen.
Jij, jij, jij.
Er is zoveel jij.
En ik dan?
Ik heb je duizend keer gevraagd of het eindelijk genoeg was. Of ik eindelijk genoeg was. ‘Nog heel even doorzetten’ loog je.
Nu zet ik zelf mijn punt. Jet, het is genoeg. Jet, jij bent genoeg.’
En ik dan?
Een eetstoornis is geen vriend. Een eetstoornis is een copingmechanisme dat zo destructief wordt, dat het je langzaam verandert in iemand anders. Er was nog weinig ‘ik’ over. Langzaam leerde ik die ik weer kennen. Ik hield van schilderen, van buikpijn hebben van het lachen, van naar de bioscoop gaan en de grootste bak popcorn bestellen. Ik kon zelfs weer huilen om de echte dingen, gewoon omdat ik mens ben en voel.
En ik kon boos zijn. Boos op Truus, de eetstoornis. Wat zij deed, was geen vriendschap. Het was een dwaling, een manier om zo ver mogelijk van mezelf vandaan te blijven. Misschien is dat wel een teken, dat je uiteindelijk vriendschap mag sluiten met jezelf.
‘Misschien is dat wel een teken, dat je uiteindelijk vriendschap mag sluiten met jezelf.’

